Professioneel op weg - Zwaailicht

Lichten, retroreflecterende voorzieningen en zwaailicht

Alle (land)bouwvoertuigen moeten aan de minimale eisen voor verlichting en retroreflecterende voorzieningen voldoen. De eisen hangen niet af van het bouwjaar; ook oldtimer landbouwvoertuigen moeten hier dus aan voldoen. In tabel 4 staan de verplichte lichten en retroreflectoren voor (land)bouwvoertuigen.
Verplichte lichten en retroreflectoren voor (land)bouwvoertuigen
Toegestane lichten en retroreflectoren voor (land)bouwvoertuigen (volledige versie)_1.png
Plaats verlichting en retroreflecterende voorzieningen

Op landbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines moeten richtingaanwijzers, stadslichten, parkeerlichten, achterlichten en retroreflectoren aan de achterzijde zijn aangebracht op een afstand van maximaal 0,50 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig.

Voor landbouwaanhangwagens en getrokken werktuigen gelden afwijkende eisen voor de plaatsing.

Voor achteruitrijlichten, remlichten, achterkentekenplaatverlichting, afgeknotte driehoek, mistachterlichten en werklichten gelden geen maximale afstanden tot de grootste breedte van de aanhangwagen. Stadslichten aanbrengen, moet op maximaal 0,25 m van de grootste breedte van de aanhangwagen.

Als een voertuig geen rode retroreflectoren aan de achterkant heeft, mag je dat voertuig niet laten staan (parkeren) op of langs de weg.

Plaats zijmarkeringslichten en oranje retroreflectoren

Als zijmarkeringslichten en oranje retroreflectoren op het voertuig verplicht zijn, gelden de volgende voorschriften:

  • Als het voertuig langer is dan 6,00 m moet zich in het middelste derde gedeelte van het voertuig ten minste één zijmarkeringslicht en één oranje retroreflector bevinden.
  • De onderlinge afstand tussen de zijmarkeringslichten en de oranje retroreflectoren mag niet groter zijn dan 4,00 m.
  • De afstand van het meest naar voren gelegen zijmarkeringslicht en oranje retroreflector tot de uiterste voorzijde van het voertuig mag niet meer zijn dan 4,00 m.
  • De afstand van het meest naar achteren gelegen zijmarkeringslicht en de oranje retroreflector tot de uiterste achterzijde van het voertuig mag niet meer zijn dan 1,00 m.
  • Als het voertuig niet langer is dan 6,00 m mag bij verdeling van de lengte van het voertuig in drie gelijke delen, één zijmarkeringslicht zich op het voorste derde gedeelte of één zijmarkeringslicht zich op het achterste derde gedeelte van de lengte van het voertuig bevinden. Hierbij is één zijmarkeringslicht voldoende.
  • Zijmarkeringslichten en oranje retroreflectoren op voertuigen moeten zich bevinden op een hoogte tussen minimaal 0,25 m en maximaal 1,50 m boven het wegdek. In afwijking hiervan mogen zijmarkeringslichten en oranje retroreflectoren op (land)bouwvoertuigen maximaal 2,50 m boven het wegdek zijn gemonteerd.
Kleur lichten en markering

Dimlichten en stadslichten mogen alleen wit of geel licht uitstralen. Dit geldt ook voor de grote lichten, mistlichten aan de voorkant en achteruitrijlichten. De parkeerlichten mogen naar voren alleen wit licht en naar achteren alleen rood licht uitstralen. De achterlichten moeten rood licht geven. De remlichten mogen alleen rood of oranje licht uitstralen. Extra remlichten moeten altijd rood licht geven. De mistachterlichten mogen alleen rood licht uitstralen. De kentekenplaatverlichting mag alleen wit licht bevatten.

De richtingaanwijzers en zijrichtingaanwijzers mogen naar voren alleen oranje (formele kleur: ambergeel) of wit licht stralen. Naar achteren mogen ze alleen oranje of rood licht geven. Zijrichtingaanwijzers mogen naar de zijkant alleen oranje licht uitstralen.

Zijmarkeringslichten van het voertuig mogen alleen oranje licht uitstralen. Uitgezonderd het achterste zijmarkeringslicht dat oranje of rood licht mag geven.

De retroreflectoren aan de zijkanten moeten oranje (formeel: ambergeel) licht reflecteren. De achterste zijreflectoren mogen rood zijn.

De markeringslichten en staaklichten mogen naar voren alleen wit en naar achteren alleen rood licht uitstralen.

De dagrijlichten, hoeklichten, bochtlichten en manoeuvreerlichten mogen alleen wit licht uitstralen.

De lijn- of contourmarkering aan de zijkant is wit of geel en aan de achterkant rood, wit of geel.

Geen andere kleuren
Het is niet toegestaan om andere kleuren lichten op (land)bouwvoertuigen te voeren. Soms zijn voertuigen met groene lichten op de cabine uitgevoerd, maar dat is dus niet toegestaan. De boete voor verkeerde kleur lichten of retroreflecterende voorzieningen is € 180,-.

Zwaailicht

Als de kans bestaat dat een voertuig niet op tijd wordt opgemerkt door andere weggebruikers, mag je een geel zwaai-, flits- of knipperlicht voeren. Het zwaailicht moet in alle richtingen rond het voertuig zichtbaar zijn vanaf een afstand van 20 m op 1,5 m boven het wegdek. Als het zwaailicht wordt afgeschermd door een landbouwaanhangwagen, getrokken werktuig of lading, moet je een of meer extra zwaailichten monteren.

Bij de volgende werkzaamheden of omstandigheden voeren (land)bouwvoertuigen een geel zwaai-, flits- of knipperlicht:

  • werkzaamheden op, aan, in of boven wegen;
  • gladheidbestrijding of sneeuwruimen;
  • voertuigen met een ontheffing voor de afmetingen, zoals een breedteontheffing;
  • het rijden met (land)bouwvoertuigen en hun aanhangwagens, al dan niet met lading, die breder zijn dan 2,60 meter.

Tot 1995 hadden (land)bouwvoertuigen breder dan 2,60 m een breedteontheffing nodig. Vanaf 1995 mogen (land)bouwvoertuigen 3,00 m breed zijn, zonder een ontheffing. Om andere weggebruikers te waarschuwen dat er een breder voertuig rijdt, is het voeren van het zwaailicht boven de 2,60 m breedte ingevoerd.

Meer weten? Bekijk de toolbox zwaailicht

Laatst bijgewerkt: 15 oktober 2024