Inwikkelen baal

Gedragen werktuigen en lading

Bedrijven koppelen vaan gedragen werktuigen aan (land)bouwvoertuigen en vervoeren lading met (land)bouwaanhangwagens. Hiervoor gelden de volgende formele begrippen:

Verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk (gedragen werktuig): werktuig dat is ontworpen om door een voertuig te worden gedragen en waardoor het voertuig een extra functie krijgt.

Lading: alle personen, dieren, goederen, lastdragers en laad- en losinrichtingen en voertuiguitrustingen, die zonder gebruik van gereedschap los te maken zijn. Het reservewiel en verwisselbare gedragen uitrustingsstukken (gedragen werktuigen) vallen niet onder lading.

Gedragen werktuigen zijn dus geen lading en voor beide gelden verschillende voorschriften.

Er zijn verschillende vormen van lading die met een voertuig worden getransporteerd. Zo is er deelbare lading; dit is vaste lading die uit losse onderdelen bestaat en daardoor kleiner te maken is, zoals balen. Verder is er losse lading; dit is lading die je niet op of aan het voertuig kunt bevestigen en die er af kan vallen of wegwaaien. Dan gaat het om los gestorte lading, zoals kuilgras, granen, aardappelen, suikerbieten, grond, zand, grind, gebroken puin, enzovoort.

En er is vaste ondeelbare lading met als formeel begrip: lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst, zonder dat dit overmatige kosten of risico van schade met zich meebrengt. Voorbeelden van ondeelbare lading zijn materieel, zoals machines die worden vervoerd, en materialen, zoals buizen of palen.

Gedragen werktuigen

De lengte van (land)bouwvoertuigen met een of meer gedragen werktuigen mag niet meer bedragen dan de maximale lengte van het enkele voertuig. Een landbouwtrekker met voor of achter gedragen werktuigen mag daarom niet langer zijn dan 12,00 m.

Gedragen werktuigen mogen niet meer dan 3,50 m vóór het hart van het stuurwiel uitsteken. Het stuurwiel is het wiel waarmee je het voertuig bestuurt. Het is dus niet de voorste bestuurbare as.

Steekt het werktuig toch meer uit dan 3,50 m voor het hart van het stuurwiel, dan moet je maatregelen nemen om het beperkte zicht naar links en rechts op te heffen. Dit kan door de montage van dubbele V-spiegels, een cameramonitorsysteem of een begeleider. De begeleider kan de bestuurder dan aanwijzingen geven om bij onoverzichtelijke situaties de weg op te rijden of over te steken.

In de toelichting bij handhaving door de politie staat dat die alleen bij kruisingen, verkeersknooppunten en uitritten op de 3,50 m voor het hart van het stuurwiel kan handhaven. Daarbij moet de politie dan constateren dat je geen maatregelen hebt getroffen om gezichtsveldbeperkingen op te heffen. Het moet dan gaan om verkeerssituaties met geen of beperkt zicht naar links of rechts.

Tijdens het transport moet je gedragen werktuigen zoveel mogelijk inschuiven, intrekken of in- of opklappen en deugdelijk vergrendelen. Op de gedragen werktuigen mag geen lading rusten die geen relatie heeft met de functie van het gedragen werktuig.

Verder mogen gedragen werktuigen het zicht op de voorgeschreven lichten, richtingaanwijzers, retroreflectoren en de kentekenplaat niet belemmeren. Als het zicht op de verlichting en de kentekenplaat wel is verhinderd, dan moet je op het gedragen werktuig op gelijke wijze verlichting en een extra witte kentekenplaat aanbrengen.

Gedragen werktuigen die voor of achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteken, moet je aan beide zijkanten voorzien van een zijmarkeringslicht of een oranje retroreflector of oranje opvallende markering op niet meer dan 1,00 m van de voor- of achterzijde van het voertuig. In het donker kunnen andere weggebruikers daardoor zien dat er een langer voertuig rijdt.

Lading

Bij het vervoer van (deelbare) lading mag de lading niet meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteken. Een landbouwtrekker met aanhangwagen met deelbare lading mag, inclusief de deelbare lading, niet langer zijn dan 19,75 m. De lading mag niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as uitsteken.

Bij uitstekende lading aan de achterkant moet er een deugdelijke stootbalk zijn aangebracht op maximaal 0,60 m van de achterkant van de lading, als de lading meer dan 0,55 m boven het wegdek uitsteekt. De stootbalk mag niet breder zijn dan de lading en maximaal dan 0,20 m smaller zijn dan de breedte van het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht of 0,20 m smaller dan de breedte van de breedste achteras.

Verder mag de lading niet voor het voertuig uitsteken.

Bij het vervoer van in de lengte ondeelbare lading met een (land)bouwvoertuig mag de lading niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as van het voertuig uitsteken. Bij het vervoer van een graafmachine met een lange giek, mag de giek niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as uitsteken. De totale lengte van de voertuigcombinatie met lading mag dan wel meer zijn 19,75 m.

Verder mag ondeelbare lading niet meer dan 3,50 m voor het hart van het stuurwiel van het voertuig uitsteken.

Extra verlichting

Gedragen werktuigen en lading mogen het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers en de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig niet belemmeren. Is dat wel het geval, dan moet je extra verlichting, retroreflectoren, richtingaanwijzers of een kentekenplaat aanbrengen, bijvoorbeeld een verlichtingsbalk met witte kentekenplaat.

Laatst bijgewerkt: 5 september 2024