Opvallen
Een zwaailicht gebruik je als de kans bestaat dat een voertuig niet op tijd wordt opgemerkt door andere weggebruikers. Dan mag je een geel zwaai-, flits- of knipperlicht aanzetten.
Gebruik je een zwaailicht dan geldt: het zwaailicht moet in alle richtingen rond het voertuig zichtbaar zijn vanaf een afstand van 20 m op 1,5 m boven het wegdek. Als het zwaailicht wordt afgeschermd door een landbouwaanhangwagen, getrokken werktuig of lading, moet je een of meer extra zwaailichten monteren.
Bij welk werk gebruik je het zwaailicht
Bij de volgende werkzaamheden of omstandigheden voeren (land)bouwvoertuigen een geel zwaai-, flits- of knipperlicht:
- werkzaamheden op, aan, in of boven wegen;
- gladheidbestrijding of sneeuwruimen;
- voertuigen met een ontheffing voor de afmetingen, zoals een breedteontheffing;
- het rijden met (land)bouwvoertuigen en hun aanhangwagens, met en zonder lading, die breder zijn dan 2,60 meter.
Sinds 1995 mag je zonder ontheffing rondrijden met een voertuig tot 3 meter breed. In ruil daarvoor moet je bij voertuigen breder dan 2.60 meter een zwaailicht gebruiken. Wil je meer weten bel dan met onze ondernemerslijn.