Thema - PFAS

Tien tips over opdrachtgevers en klimaatbewust werken

Datum: 24 september 2020
Laatst bijgewerkt: 24 september 2020
Door: Nico Willemsen
Natuurlijk durf je als ondernemer de uitdaging aan om circulair en klimaatbewust te werken, maar wel met een praktische en betaalbare aanpak. Deze tien tips geven je handvatten voor een goed gesprek met je opdrachtgever. Hierdoor kan je hem overtuigen van het belang van een realistische CO2-emissiereductie en hem informeren over eerlijke certificeringsvoorschriften.

1. CO2-prestatieladder niveau 3 voor MKB goed genoeg
Steeds meer gemeenten en andere aanbestedende diensten schrijven CO2-prestatieladder niveau 5 voor om te mogen inschrijven. Ook wordt niveau 5 steeds vaker met een hogere fictieve korting beloond dan niveau 3. Voor een MKB-bedrijf leveren niveau 4 en 5 echter nauwelijks tot geen milieuwinst op. Het is dan ook onterecht om dit bij een MKB-bedrijf te belonen of te stimuleren. Dit vraagt om enige uitleg:

  • Cumelabedrijven zijn MKB-bedrijven. Zij staan erom bekend dat ze de meeste werkzaamheden voornamelijk met eigen mensen en machines uitvoeren.
  • Tot niveau 3 gaat de prestatieladder over te nemen maatregelen die betrekking hebben op de eigen organisatie, dus eigen mensen en machines.
  • Niveau 4 en 5 van de CO2-prestatieladder hebben vooral betrekking op inkoop en inhuur. Dat doen MKB-bedrijven weinig tot niet. Ze hebben daar dus ook geen invloed op.
  • Veel MKB-bedrijven vallen onder de categorie ‘klein bedrijf’ in de zin van de CO2-prestatieladder. Voor deze bedrijven gelden een aantal vrijstellingen bij niveau 4 en 5.
  • Een MKB-bedrijf met niveau 4 of 5 neemt weinig tot geen extra CO2-reducerende maatregelen ten opzichte van niveau 3. Het levert dus geen extra milieuwinst op.
  • Het bezwaar hiertegen is dan ook louter principieel van aard: met niveau 4 en 5 wordt iets voorgeschreven aan MKB-bedrijven wat alleen lasten verhogend werkt, zonder dat het bijdraagt aan een beter milieu.
  • MKB-ondernemers die zeggen dat het halen van niveau 5 geen probleem is, doen dit voornamelijk uit commerciële overwegingen. Er wordt een afweging gemaakt van de kosten en de baten. Er wordt voorbijgegaan aan het feit dat er geen sprake is van milieuwinst.
  • Hoewel het flink wat moeite en geld kost, is het met een goed en kostbaar adviesbureau in de hand ook voor een MKB-bedrijf inderdaad haalbaar.
  • Een individuele MKB-ondernemer is echter vaak te bang om dit soort belangrijke opdrachtgevers kwijt te raken. Daarom maken MKB-bedrijven niet snel bezwaar aan het adres van een gemeente.
  • Het ongenoegen hierover spreken ze echter wel uit aan de brancheorganisatie Cumela. Daarom gaan wij namens onze achterban in gesprek met opdrachtgevers die dit soort onrealistische eisen stellen. De consequenties van het voorschrijven of belonen van niveau 5 voor MKB-bedrijven kunnen tweeledig zijn:
  • MKB-bedrijven behalen niveau 4 of 5, boeken geen extra milieuwinst en berekenen de hogere kosten door aan de gemeente.
  • MKB-bedrijven behalen geen niveau 4 of 5, het aantal inschrijvers neemt af, waardoor de prijzen stijgen. Aannemers die het werk maken, huren bestaande MKB’ers in tegen scherpe tarieven. Ingehuurde partijen hoeven geen CO2 reductie-inspanningen te leveren, louter inzichtelijk te maken hoeveel brandstof en elektriciteit ze gebruiken. Voor een onderaannemer of ingehuurde partij is de marge kleiner. Die heeft dus minder financiële ruimte om het werk tot in de puntjes te verzorgen. De afstand tussen opdrachtgever en uitvoerende partij wordt groter. Ondanks de kostenverhoging wordt er geen milieuwinst geboekt en staat de kwaliteit van het werk onder druk.

Cumela adviseert daarom aan aanbestedende diensten om van MKB-bedrijven maximaal CO2- prestatieladder niveau 3 te vragen.

2. Praktijkrijpe maatregelen stimuleren én monitoren
Ook zonder certificering kan een bedrijf worden gestimuleerd m emissies te beperken. Het vergt wel meer inspanningen en kennis van een opdrachtgever. Die zal in gesprek moeten gaan met de markt om zich te verdiepen in de mogelijke praktische maatregelen die bijdragen aan milieuwinst. Juist door de ondernemer projectspecifieke maatregelen te laten nemen, wordt échte milieuwinst geboekt. Naast CO2 zijn dan natuurlijk ook NOx en fijnstof belangrijke parameters. Beproefde en bewezen maatregelen zijn onder andere:

  • alternatieve (projectspecifieke) werktechnieken;
  • hybride machines (let op verschillende technieken);
  • elektrisch handgereedschap en groter gereedschap;
  • volledig elektrische machines, nog beperkt leverbaar;
  • start-stopsystemen, voorverwarming en standkachels;
  • bandenspanning en rijplaten;
  • tijdig onderhoud machines;
  • training Het Nieuwe Draaien.

Bij het maken van afspraken hoort ook het erop toezien dat dit gebeurt. Administratief bewijs en een steekproefsgewijze controle horen daarbij.

3. Hoe snel gaat technologische innovatie?
Helaas zijn er ook voorbeelden van heel dure elektrische machines die door grote aannemers werden aangeschaft om een aanbesteding te winnen. Het werk werd binnengehaald en de machines staan weer aan de kant. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Innovatie stimuleren is heel goed, maar het belonen van eendagsvliegen of prototypen moet worden voorkomen. Voor opdrachtgevers is het niet eenvoudig om van alle noviteiten op de hoogte te zijn. Regelmatige marktconsultatie en het doen van innovatiecalls zijn goede instrumenten voor opdrachtgevers om voortdurend op de hoogte te blijven van actuele ontwikkelingen.

4. Uitvraag afstemmen op landelijke aanpak
Steeds meer (grote) gemeenten en andere aanbestedende diensten stellen een eigen ambitieniveau vast. Dit terwijl er landelijk, conform het klimaatakkoord, juist wordt gepleit voor standaardisatie. Voor ondernemers is het erg lastig als elke opdrachtgever andere eisen stelt. Daarom adviseren we opdrachtgevers niet zelf het wiel uit te vinden, maar dit samen met hun collega’s af te stemmen op het landelijk beleid.

PFAS

5. Gedrag is de sleutel tot succes
Cumela neemt actief deel aan de Green Deal Het Nieuwe Draaien. Veel acties in deze Green Deal zijn gefocust op gedrag. Training en educatie van machinisten door trainingen Het Nieuwe Draaien blijken ontzettend effectief en zijn de eerste snelle winst voor het milieu én je portemonnee. Voorwaarde is wel dat dit gedrag als oprechte cultuur in je bedrijf wordt verankerd. Dat lukt niet door één keer een cursus te volgen. Dat verdient continue en voortdurende aandacht. Natuurlijk geef je zelf het goede voorbeeld.

Natuurlijk durf je als ondernemer de uitdaging aan om circulair en klimaatbewust te werken, maar wel met een praktische en betaalbare aanpak. Deze tien tips geven je handvatten voor een goed gesprek met je opdrachtgever. Hierdoor kan je hem overtuigen van het belang van een realistische CO2-emissiereductie en hem informeren over eerlijke certificeringsvoorschriften.

6. Praat met de eigenaar van de machine
Wij weten dat als je in de openbare ruimte een graafmachine, wiellader of trekker aan het werk ziet deze in bijna drie van de vier gevallen van een cumelabedrijf is. Als MKB’er is een cumelaondernemer soms de hoofdaannemer, maar vaak ook de onderaannemer of verhuurder. Als een opdrachtgever afspraken maakt met de hoofdaannemer over het in te zetten materieel is dat in veel gevallen niet de eigenaar van die machines. Zorg dat de opdrachtgever dat ook gaat beseffen.

7. Machines vormen een groot deel van kostprijs
Bij bedrijfskosten denken veel opdrachtgevers vaak alleen maar aan arbeids- en brandstofkosten. In grondverzet en cultuurtechniek zijn de machinekosten echter gelijk aan 35 tot veertig procent van de bruto marge (omzet met eigen mensen en machines). Naast brandstof (negen tot dertien procent) moeten ook afschrijving (tien tot twaalf procent), reparatie & onderhoud (acht tot negen procent), verzekeringen (twee tot drie procent) en huur & overig (één tot twee procent) worden terugverdiend. Overgaan op nieuwe, schonere technieken heeft dus grote invloed op de kostprijs en moet wel worden betaald.

maiszaaien

9. Machines vervangen kost tijd
De bedrijfseconomische levensduur van een mobiele machine is zeven tot tien jaar. Per jaar wordt dus tien tot veertien procent van de machines vervangen. Een bedrijf met tientallen machines vervangt er een paar per jaar. Een zzp’er die bovendien heel zuinig is op zijn graafmachine koopt in zijn werkende leven misschien maar vier of vijf keer een nieuwe. Niet afgeschreven machines vervroegd vervangen is economisch én milieutechnisch niet verantwoord. TNO verwacht dat in 2030 nog steeds 25 procent van de bouwmachines een Stage IIIb-motor of ouder heeft. Opdrachtgevers moeten weten dat een ondernemer voldoende tijd nodig heeft om zijn machinepark te vervangen en nieuwe machines terug te verdienen, bijvoorbeeld door langere contracten.

10. Schonere brandstoffen
Diesel is in bouwmachines met 96 procent de meest gebruikte brandstof. Elektrische en op waterstof voortbewogen machines zijn volop in ontwikkeling. Tot de tijd dat deze nieuwe technieken volledig praktijkrijp en vrij verkrijgbaar zijn, is het gebruik van alternatieve (schonere) brandstoffen een interessante optie. De totale klimaatschade door CO2-emissie van een brandstof wordt bepaald door de optelsom van de CO2-emissie om de brandstof te produceren (Well to Tank) en de CO2-emissie door het gebruik (Tank to Wheel), samen Well to Wheel (WtW) genaamd. Soms wordt van schonere brandstoffen ook een lager verbruik (TtW) geclaimd. Door strijdige geluiden uit de praktijk kan dit niet bevestigd worden. Het grootste verschil in de CO2-emissie van dieselolie ontstaat door het productieproces (WtT). Daarom is HVO-biodiesel (Hydrotreated Vegetable Oil, in Nederland ook geleverd als ‘blauwe diesel’), die wordt gemaakt van afval en reststromen, de diesel met de minste klimaatschade. Biodiesel gemaakt uit landbouwgewassen is door emissie bij de teelt de diesel met de meeste klimaatschade. Aardgas (CNG) wordt weinig tot niet gebruikt in mobiele machines. Hoewel een op waterstof aangedreven machine geen lokale uitstoot heeft, wordt aan de productie van waterstof (grotendeels gemaakt uit CNG) meer CO2-emissie (WtT) toegekend dan aan de productie van HVO. GTL (gas to liquid) heeft, omdat het is gemaakt van aardgas, voor CO2 een iets grotere WtW-klimaatschade dan gewone diesel. GTL kan echter bij toepassing in oudere machines (Stage IIIa en ouder) een fijnstofreductie opleveren tot 50 procent. Voor nieuwe machines wordt hiervan weinig tot geen effect verwacht, omdat deze machines meestal zijn voorzien van een roetfilter. Volgens experts is voor HVO het effect op de luchtkwaliteit vergelijkbaar met dat van GTL. Voor het gebruik van HVO moet een motor van een machine geschikt (gemaakt) zijn. Hoewel nieuwe motoren doorgaans probleemloos op deze nieuwe brandstoffen werken, hebben niet alle fabrikanten hun machines hiervoor vrijgegeven. Beide producten zijn ook dunner dan fossiele diesel. Door een lagere dichtheid vallen beide producten ook buiten de EN590-norm. Daarom is het van belang om bij de fabrikant van je machine na te vragen of deze brandstof mag worden gebruikt (lees ook Grondig 4 van 2018). HVO wordt naast de pure vorm ook veel in verschillende blends (30 tot 50 procent) geleverd. Uiteraard kan alleen in de pure vorm de volledige CO2-reductie worden geclaimd. De vraag naar deze brandstof neemt de laatste tijd toe. Hoewel leveranciers niet verwachten dat levering een probleem wordt, zullen vraag en aanbod de inkoopprijs zeker beïnvloeden. De prijs beweegt zich onafhankelijk van die van de gewone diesel en verschilt in de pure vorm al snel zo’n € 0,25 à € 0,30 cent per liter. Bij gebruikmaking van de Risicoregeling GWW, die het mogelijk maakt brandstofkosten achteraf te verrekenen (zie Grondig 10 van 2018), moeten hierover maatwerkafspraken worden gemaakt, aangezien er van HVO geen brandstofindex beschikbaar is.

Dit artikel is afkomstig uit een tweeluik dat in 2019 in Vakblad Grondig verscheen. Hieronder vind je de originele artikelen als PDF: